hoy = vandaag
Antes de = voordat
Despues de = nadat
Luego/despues = daarna
Entonces = dus/dan
Primero = eerst/ten eerste
Finalmente = tenslotte
Siempre = altijd
A veces = soms
Ahora= nu
Aun / todavia = nog
Pronto = spoedig
Ya = al / reeds
Hace mal tiempo = slecht weer
Hace sol = het is zoning
Hace mucho viento = zeer winderig
Hace treinta grados = het is dertig graden
Hace bastante frio = het is/wordt behoorlijk koud
Hace mucho calor = het is erg warm
Es caluroso, frio, agradable = het is warm, koud, aangenaam
El cielo esta despejado = de lucht is helder/onbewolkt
El cielo esta nublado/cubierto = de lucht is bewolkt
Quedar = goed staan
Quedar en = afspreken
Quedarse = blijven, achterblijven
Quedarse con = houden
Sol naciente = opgaande zon
Sol poniente = zonondergang
Dejar = laten, verlaten, achterlaten
Descansar = uitrusten
Cansar = vermoeien
Cuando es tu cumpleanos = wanneer is je verjaardag ?
Cuantos anos vas a cumplir = Hoeveel jaar word je ?
De emmer = el cubo
De schep = la pala
Zand = la arena
Het zandkasteel = la arena
esta mañana = vanmorgen
esta tarde = vanmiddag
esta noche = vanavond
ayer = gisteren
anteayer = eergisteren
morgen = mañana
el pelo = het haar
el ojo = het oog
el cuello = de hals
el brazo = de arm
el corazón = het hart
la cabeza = het hoofd
la nariz = de neus
la mejilla = de wang
la oreja = het oor
la boca = de mond
la barbilla = de kin
todos = iedereen
hielo = ijs
pista de patinaje = ijsbaan
feliz navidad = vrolijk kerstfeest
año = jaar
a la playa = naar het strand
hoy es jueves = vandaag is het donderdag
hace sol = het is zonnig
hace un poco de viento = het is een beetje winderig
sopla un poco = het waait een beetje
el última día = de laatste dag
el barco = de boot
la plancha de surf = de surfplank
el colchón de goma = het luchtbed
el el balón/la pelota = de bal
jugar el balonvolea/voleibol = volleybal spelen
lunes = maandag
martes = dinsdag
miércoles = woensdag
jueves = donderdag
viernes = vrijdag
sábado = zaterdag
domingo = zondag
la cantina = de kantine
error = fout
sopa = soep
cocer = koken
cocinero = kok
café = koffie
bizcocho = koek
galleta = koekje
desnudo = naakt
play naturista = naaktstrand
deportes y juegos = sporten en spellen
Vamos a jugar un juego = wij gaan een spel spelen
Me gusta jugar a las damas o jugar al ajedrez = Ik houd van dammen of schaken
Me gusta muchísimo tocar el piano = ik houd heel erg van piano spelen
¿Lo juegas bien? = Speel je het goed?
Sin duda lo hago mejor = zonder twijfel ben ik beter
¡Has ganado! = Jij hebt gewonnen!
No le hace./No importa. = Het maakt niet uit.
¿Qué deporte practicas? = Welke sport doe je?
Juego al fútbol. = Ik speel voetbal.
Puedo montar a caballo cada tarde a las dos. = Ik kan elke middag om twee uur
paardrijden.
Ganamos los partidos = we winnen de partijen
A mi abuela le gusta jugar al ajedrez = mijn oma houdt van schaken
¿Puedes tocar la guitarra? = Kan jij gitaar spelen?
Voy al polideportivo = ik ga naar het sportcentrum
Soy muy activo y muy deportivo = ik ben heel actief en heel sportief
Voy a la piscina = ik ga naar het zwembad
practico la natación = ik doe aan de zwemsport
Me gusta el deporte = ik hou van sport
Adoro jugar al fútbol = ik ben dol op voetbal
Me gustan los caballos = ik houd van paarden
juego = ik speel
juegas = jij speelt
juega = hij/ zij speelt
jugamos = wij spelen
jugáis = jullie spelen
juegan = zij spelen
a la izquierda de=links van
a la derecha de= rechts van
detras de= achter
delante de= voor
encima de= bovenop
al lado de= naast
en= in
debajo de= onder
1e = primero
2e= segundo
3e= tercero
4e=cuarto
5e= quinto
6e= sexto
7e=septimo
8e=octavo
9e= noveno
10e= decimo
11e= undecimo
12e= duodecimo
exacto = juist
anormal = abnormaal
albaricoque = abrikoos
aliento = adem
respirar = ademen
entregar = afleveren
anuncio = advertentie
frenar = afremmen
rojo = rood
blanco = wit
azul = blauw
verde = groen
naranja = oranje
marrón = bruin
negro = zwart
amarillo = geel
gris = grijs
¿A qué hora vuelve Rosa?=Hoe laat komt Rosa terug?
A las tres y media=om half vier
¿De qué color es el dormitorio de Juan?=Welke kleur heeft de slaapkamer van John?
Las paredes del dormitorio son azules=De muren van de slaapkamer zijn blauw
¿Qué es un cuarto?=Wat is een kamer?
Es una parte de una casa=Het is een deel van een huis
¿Qué es la dirección de Rosa?=Wat is de richting van Rosa?
Es el Paseo del Parrote, 2=
¿Qué hay en el suelo?=Wat ligt er op de vloer?
Hay una alfombra violeta =Er is een violet tapijt?
¿Dónde está el lavabo?=Waar is het toilet?
Está a la derecha de la cocina=Het is rechts van de keuken?
¿Tiene Juan un jardin?=Heeft Juan een tuin?
Si, está delante de la casa=Ja, aan de voorkant van het huis
¿Dónde está el cuarto de baño?=Waar is de badkamer?
Está en el primer piso =het is op de eerste verdieping
el piso bajo=de begane grond
el primer piso= de eerste verdieping
el desván=het hok
el jardín=de tuin
el sótano=de kelder
el sillón=de fauteuil
los árboles=de bomen
el lavabo=de gootsteen
las matas=de struiken
la puerta=de deur
la ventana=het venster
el baño=het bad
la ducha=de douche
la nevera=de koelkast
la mesa de fregar=het werkblad
terraza=terras
sala=woonkamer
habitación=slaapkamer
cocina=keuken
pasillo=gang
cuarto de baño=badkamer
al fondo de=te financieren
entre=tussen
a la izquierda de=links van
al lado de=naast
a la derecha de=rechts van