Geschiedenis

 

Het Spaans stamt af van het vulgair Latijn, de taal van de Romeinen, die het Iberische schiereiland gedurende 700 jaar bestuurden. Onder invloed van het KeltiberischBaskischVisigotisch en later ook het Arabisch heeft de taal zich uit het Latijn ontwikkeld. Opvallende verschillen zijn het wegvallen van de Latijnse naamvallen, het verzachten van medeklinkers (vita werd vida) en het diftongeren van korte beklemtoonde klinkers (terra werd tierra, ponte werd puente).

Politieke verbrokkeling op het Iberisch Schiereiland en de verschillende substraten leidden tot het ontstaan van verschillende verwante talen zoals het Portugees en het Galicisch, die tot op de dag van vandaag bestaan, en het Mozarabisch, de aan het Spaans verwante taal die werd gesproken door de Spaanse christenen die in islamitisch gebied leefden. Het Catalaans heeft zich niet uit het Spaans ontwikkeld, maar is afzonderlijk uit het vulgair Latijn ontstaan. De eerste teksten in het Spaans dateren uit de 9e eeuw. Het Cantar de mio Cid, uit de 12e eeuw, is een van de oudste lange teksten in het Spaans.

Het eerste woordenboek werd geschreven in 1492, het jaar waarin Christoffel Columbus Amerika ontdekte, wat het begin van de verspreiding van het Spaans als wereldtaal betekende. (De landen die tegenwoordig Spaanstalig zijn, worden gemeenschappelijk de Hispanidad genoemd.) Sedertdien hebben de uitspraak en de woordenschat zich in de oude en de nieuwe wereld verschillend ontwikkeld. In hetzelfde jaar werden ook nog eens de Joden uit Spanje verdreven, zodat het Joodse Spaans, beter bekend als Ladino, zich tot een derde variant ontwikkelde.

In de zeventiende eeuw onderging de taal in Spanje een aantal klankverschuivingen die grotendeels aan het Latijns-Amerikaanse Spaans en het Ladino voorbij zijn gegaan. Als gevolg van deze ontwikkeling staat het huidige Spaans van Hispano-Amerika dichter bij het Spaans in Europa van 1492 dan bij dat van nu. In 1713 werd de Real Academia Española opgericht, waarmee binnen Spanje de eenheid van de taal bevorderd werd. De huidige standaardtaal is grotendeels gebaseerd op het dialect uit de omgeving van Toledo.

In Spanje werden de andere talen in 1714 met de opkomst van de dynastie van het Huis Bourbon verboden. Opeenvolgende despoten hebben deze andere talen in verschillende periodes min of meer actief vervolgd, waardoor ze gaandeweg aan sprekers verloren. De laatste in die rij was de dictator Francisco Franco (zelf overigens een Galiciër), die hele anderstalige bibliotheken liet verbranden en de Guardia Civil boetes liet uitschrijven voor iedereen die een andere taal dan Spaans sprak. Sinds het herstel van de democratie in 1975 hebben de andere talen in Spanje opnieuw een officieel grondwettelijk statuut gekregen en is deze talen duidelijk nieuw leven ingeblazen.